De eeuwreiziger
Andrés Neuman - De eeuwreiziger
“(…) natuurlijk bestaan er slechte boeken, en zinloze boeken, (…) bij het lezen zou men ook moeten leren slechte boeken te verwerpen. Dat kan helemaal geen kwaad. Ik vraag me af waarom we ieder gedrukt woord zo vereren, zelfs al is het gezwets (…) er moet iemand zijn die durft te zeggen”… (De eeuwreiziger, p.147/148)
Na De Toverberg van Thomas Mann is het lezen van Andrés Neuman’s De eeuwreiziger een regelrechte afknapper! Het boek is in zekere zin vergelijkbaar met De Toverberg (dat ik juist hiervoor las), met name wat betreft thema en uitvoering: een ‘historische roman’ die zich afspeelt in Duitsland, midden 19e eeuw. Ook hier veel politiek-filosofische discussies, en een hoofdpersoon die niet van plan is om lang te blijven op de plek van aankomst maar desalniettemin zijn vertrek steeds maar uit blijft stellen. Alleen: wat bij Mann wel werkt, en daarbij een grandioos tijdsbeeld oplevert dat uitloopt in het historische debacle van de Eerste Wereldoorlog, blijft bij Neuman steken in een totaal vrijblijvend verhaal dat zich om onbegrijpelijke redenen in het verleden afspeelt. De zin daarvan ontgaat mij in ieder geval volkomen. Dat maakt ook gelijk alle sociaal-politieke discussies, standpunten en beschrijvingen zinloos en achterhaald en niet meer dan 'achteraf geleuter'. En als de uitgever dan op de achterflap weet te melden dat het "tegelijk een spiegel is waarin alle conflicten en ontwikkelingen van het moderne Europa gestalte krijgen", dan realiseer ik mij weer dat dit soort 'aanbevelingen' mij (ons) juist moeten waarschuwen tégen dit soort lectuur…
Bovendien kan de (Neu)man echt niet schrijven. Waar je bij de echte Mann geniet van zijn welverzorgde zinnen en verhaalopbouw, doorzie je Neuman constant in zijn onbeholpen en gekunstelde geknutsel. Daar zou ik talloze voorbeelden van kunnen geven, wat ik nu even zal nalaten, op twee algemene 'verhaallijnen' na:
- Wandernburg is "een vredig stadje waar de huizen nooit op dezelfde plek lijken te blijven staan als waar je ze achterliet"… Ik ben nu op de helft van het boek, maar ik heb hiervoor – buiten het feit dat het een aantal malen wordt 'opgemerkt' door de hoofdpersoon – nog geen enkele functionele reden van kunnen ontdekken. Mij lijkt het gewoon een 'interessant' gegeven dat de schrijver op voorhand bedacht heeft…
- Bij het invallen van de nacht wordt een aantal malen – heel 'suggestief' (gaaap) - melding gemaakt van een gemaskerd persoon die zich geheimzinnig beweegt door de stegen van het stadje. Nadat de spanning is opgevoerd (gaaaap) met deze herhaalde 'aankondiging', die als los zand aan verschillende hoofdstukken geplakt is, komt de aap uit de mouw: het is een geheimzinnige aanrander, die de hele stad in de wurggreep van angst houdt (?), en waarbij op een bepaald moment dan ook nog maar eens twee inspecteurs het verhaal worden binnengehaald die blijkbaar voor een aparte ‘verhaallijn’ moeten zorgen… Afgezien van het feit dat dit verhaalelement totaal los staat van het hoofdthema, vind ik het meest stuitende dat de introductie van deze 'verhaallijn' zo ontzettend doorzichtig en knullig is. Dit is echt wat je noemt een belediging van de 'geoefende lezer'.
Oké, nu ga ik door ook, en zal ik nog een paar 'literaire' zinnen citeren, waarvan mij de 'zin' van de metafoor of vergelijking ten enenmale ontgaat:
"Schouder aan schouder hadden ze er het zwijgen toe gedaan en zaten ze aandachtig te luisteren naar de laatste woorden die de middag sprak." (p.177)
"De laatste restjes warmte vervlogen in de grot als warme soep die door de slokdarm verdwijnt." (p.281)
"… trad de dag tevoorschijn en brak het licht plotseling door alsof het door een vaarboom werd voortgestuwd." (p.309)
En om het boek nu dan ook maar gelijk op de afvalhoop van de keukenmeidenromans te deponeren: "Toen pas zoenden ze elkaar en dronken de woorden uit elkaars mond." (p.320) Tenenkrommend proza, dat is het!*
Zoals gezegd ben ik nu halverwege deze lijvige roman van ruim 600 pagina's, maar ik verkeer in hevige twijfel of ik deze zelfkwelling moet voortzetten.
Uiteindelijk heb ik besloten het boek toch uit te lezen. Omdat ik inmiddels de ‘koude douche ervaring’ verwerkt had was ik in staat om de tweede helft van het boek wat relaxeter te lezen; ik had immers mijn gal reeds gespuwd. En zowaar ontdekte ik ook mooie beschrijvingen en vergelijkingen:
“Honingkleurig licht over land in rust. In afwachting van de oogst streken de glanzende aren ten zuiden van Wandernburg langs het stille middaguur. Beurtelings grepen ze het briesje, dat als een vlieger door het veld buitelde. Warm, zoet wachtend graan.” (p.327)
“ Als een gescheurde zak fladderde de wind futloos heen en weer.” (p.576)
Kijk, daar heb ik natuurlijk helemaal geen moeite mee, dat vind ik ‘beeldend’ beschreven.. Zo kun je het boek ook ‘inperken’ tot de essentie van het (hoofd) verhaal, en dan blijft er een veel positiever beeld van de roman achter:
Het verhaal speelt zich af in de fictieve stad Wandernburg, ergens in de eerste helft van de 19e eeuw. Hans, reiziger en vertaler, komt er in contact met Sophie, een jonge, geëmancipeerde vrouw die zich, ondanks de huwelijksplannen die haar vader met haar heeft, in een verhouding met Hans stort. Naast het bed delen Hans en Sophie ook de boeken: samen vertalen ze de grote Europese dichters en zetten ze de literaire, filosofische en politieke discussies voort die ook al de toon aangeven in de wekelijkse salon bij Sophie thuis. Na een jaar loopt hun relatie op de klippen, en hervat de reiziger zijn reis…
Op zich is dit natuurlijk een sterk gegeven: de verteller ‘dropt’ zijn hoofdpersoon ergens midden in een samenleving, analyseert vervolgens welke implicaties dit heeft op die gemeenschap, en breekt zijn verhaal af op het moment dat de hoofdpersoon weer verder reist. Zo knipt hij als het ware een stukje uit de tijd, om dat aan de lezer voor te leggen.
De slotpagina’s van het boek vind ik daarvan een treffende afsluiting: zij beschrijven de wind die over en door het stadje waait en op een aantal plekken even blijft hangen, een adempauze neemt als het ware, wat de verteller in de gelegenheid stelt om de omstandigheden te beschrijven waarin de verschillende personages uit het verhaal achterblijven.
Het blijft daarom jammer dat er zoveel overbodige onzin en clichés in het boek verwerkt zijn, waardoor het totaalbeeld van deze roman wat mij betreft erg negatief beïnvloed wordt.
Een nog onvermeld gebleven ‘spannend’ element is de “geheimzinnige hutkoffer” die de reiziger bij zich heeft – en waar omheen een waas van mysterie gecreëerd wordt – maar waarvan nooit of nergens duidelijk wordt waaruit dat mysterie dan wel zou bestaan. En ook de (eerder vermelde) ‘verschuivende perspectieven’ van het stadje weten nergens uit te stijgen boven het niveau van een loze ‘vondst’, een ideetje dat totaal functieloos door het verhaal blijft zwerven.
En daarmee is deze bespreking al even ‘verknipt’ geworden als het boek zelf…
* Vergelijk dit eens met de afstandelijk-ironische beschrijving van ‘de kus’ zoals die te lezen staat in De Toverberg van Thomas Mann:
“Terwijl dus de lippen van Hans Castorp en mevrouw Chauchat elkaar vinden in de Russische kus, verduisteren wij ons kleine theater teneinde van decor te wisselen.” (p.778)