CiceroYou are here: Home > Boekbesprekingen > Duitse Les Duitse Les
Siegfried Lenz - Duitse Les
Duitse les is een roman die zich op verschillende niveaus afspeelt. Ten eerste is er de oorlogsvertelling over het Noord-Duitse kustgebied. Daarnaast is er het ‘heden’, begin vijftiger jaren, wanneer de hoofdpersoon/verteller terugkijkt op zijn oorlogsjeugd en de naoorlogse jaren. Daarin vervlochten zijn de reflecties van de verteller over ‘plicht’, ‘waarde’, ‘deugd’, en het proces van onderzoek en schrijven. Daarmee is het een vrij complexe roman, die echter zeer goed leesbaar is.
De 21-jarige Siggi Jepsen bevindt zich in de jaren vijftig in een heropvoedingsgesticht in de omgeving van Hamburg. Als hij in de les Duits opdracht krijgt een opstel te schrijven over ‘de vreugden der plicht’ krijgt hij op dat moment geen letter op papier. Zijn leraar legt deze blokkade uit als een weigering en laat hem voor straf opsluiten. Eenzaam in zijn cel met uitzicht op de Elbe begint de verteller alsnog te schrijven aan zijn opstel: “Ik heb genoeg aan de grond- en watermonsters van Rugbüll, hier werp ik mijn planktonnet uit over mijn donkere vlakte, hier raap ik bij elkaar wat zich laat vangen. Als altijd komt, wanneer ik het net open, eerst mijn vader tevoorschijn…” (p.387)
“Nederlandse vertaling van het inmiddels klassieke werk uit 1968 van Siegfried Lenz (1926), een van de belangrijkste naoorlogse Duitse schrijvers. We lezen de herinneringen van de in 1954 in een heropvoedingsgesticht bij Hamburg zittende 21-jarige Siggi Jepsen in de vorm van een strafopstel. Als tienjarige wordt hij meegesleept in het bittere conflict tussen zijn vader Jens Ole, een overijverige rijkspolitieman, en diens jeugdvriend, de beroemde expressionistische schilder Max Ludwig Nansen (Emil Nolde) op wiens beroepsverbod door de nazi's hij vanaf 1943 moet toezien (en dat zelfs na beëindiging van de oorlog blijft doen). Het gezin van de schilder is echter een tweede thuis voor de drie kinderen Jepsen en als Siggi van zijn vader moet mee-spioneren, kiest deze al gauw de kant van Nansen. Natuur en hoofdpersonages van het Noord-Duitse vissersdorp worden in deze veelgelaagde ontwikkelingsroman breeduit en virtuoos beschreven met thema's als vriendschap, het belang van kunst en het conflict tussen plicht en geweten, waarin het onnadenkende plichtsbewustzijn als schijndeugd met fatale gevolgen ontmaskerd wordt.” (NBD/Biblion recensie)
Zoals het verhaal uit twee ‘lagen’ bestaat, de verteller die vanuit zijn cel zijn strafwerk schrijft, en de oorlogsjeugd van diezelfde verteller die het onderwerp is van zijn opstel, zo heeft de titel van het boek, “Duitse les” een dubbele lading. Enerzijds refereert het aan de aanleiding tot het verhaal, een opstel dat de verteller krijgt opgedragen voor de Duitse les in het heropvoedingsgesticht, en dat de opmaat is voor de uitgebreide beschrijving van zijn jeugd op het Noord-Duitse platteland. Aan de andere kant beschrijft deze roman de gevolgen van een te ver doorgevoerde plichtsbetrachting in nazi-Duitsland, een morele “Duitse les” dus. Ik vind het mooi zoals de schrijver deze twee gegevens met elkaar verbindt in zowel de titel als in het verhaal. De beide verhaalcomponenten lopen soms letterlijk in elkaar over. Midden in een beschrijving van een verjaardagsfeest bij de schilder Nansen, tijdens de oorlog, schakelt de verteller plotseling over naar zijn huidige omstandigheden: “Tot zover, voorlopig slechts tot zover, want ik mag niet verzwijgen dat er juist op het moment dat ik mijn blauwe vlag hoog de lucht ingooide, op de deur van mijn cel werd geklopt, zeer schichtig, uiterst terughoudend maar toch duidelijk genoeg, zodat ik regelrecht uit mijn herinnering geklopt werd, mijn schrift dichtsloeg en mij geërgerd omdraaide naar de deur.” … Waarna het verhaal verdergaat met de belevenissen in het opvoedingsgesticht.
Talloos zijn de natuurbeschrijvingen in Duitse les. En subliem. Als een schilder analyseert de schrijver/verteller de kleuren van zijn omgeving en de bijhorende stemmingen. Dat begint al vroeg in de roman. Vanaf het moment van opsluiting in de cel van het opvoedingsgesticht gaat zijn blik naar buiten en beschrijft de verteller zijn uitzicht vanuit die cel: “En het licht, van het licht boven de winterse Elbe kan men niet op aan; tingrijs wordt sneeuwgrijs, paars blijft niet paars, rood laat zijn complement in de steek en de lucht is naar Hamburg toe gevlekt als door vele kneuzingen. Aan de overkant op de oever, vanwaar een dof gehamer opklinkt, staat een smalle smerige streep nevel, die lijkt op een uitgerolde wimpel van zwachtel. Dichterbij, midden op de rivier, hangt de roetwimpel van de kleine ijsbreker Emmy Guspel die een uur geleden met wilde boeg door het blauwig glanzende drijfijs ploegde; de langgerekte roetwalm wil niet neerdalen, zich niet oplossen, omdat de vorst een staking heeft uitgeroepen en er daardoor heel wat ongedaan blijft, zelfs de ademhaling blijft zichtbaar. Twee keer is de Emmy Guspel nu al voorbij gevaren, want ze moet het ijs in beweging houden, verhinderen dat de schotsen zich daarginds ophopen, een prop ijs worden in de rivier, waardoor trombose in het zakenleven zou kunnen ontstaan.” (p.20-21)
In de ‘tweede laag’ van het verhaal, het verhaal van zijn jeugd zoals de hoofdpersoon dit voor onze ogen construeert uit zijn herinneringen, wordt heel duidelijk hoe actief de verteller zijn palet opzet om de juiste achtergrond (of ondergrond) voor zijn verhaal te creëren: “Ik moet de ochtend beschrijven. Ook al vinden we bij elke herinnering een nieuwe betekenis: ik moet een langzame ochtendschemering laten opkomen waar een onstuitbaar geel zich schrap zet tegen grijs en bruin, ik moet een zomer ten tonele voeren met een eindeloze horizon, met kanalen en kieviten, condensatiestrepen moet ik door de lucht trekken, de echo van het getjoek van een kotter achter de dijk laten opklinken, ik moet, om die bepaalde ochtend weer tot leven te brengen, bomen en hagen rondstrooien, platte hofsteden zonder rookzuilen en met een losse hand bont-gevlekte koeien op de weiden uitzetten. Zo’n ochtend was het toen ik wakker werd,” ….(etc, p.95)
Buiten de verteller en diens vader, de belichaming van het ‘kwaad’ in zijn blinde plichtsbetrachting, neemt de schilder Max Ludwig Nansen (gebaseerd op de Duitse expressionistische schilder Emil Nolde) een centrale plaats in de roman in. Hij wordt door de autoriteiten aangemerkt als schepper van ‘ontaarde kunst’, en krijgt een beroepsverbod opgelegd. De verteller staat sterk onder invloed van de schilder, en zijn visie wordt hierdoor heel duidelijk gekleurd. En niet alleen in de beschrijving van de schilderijen die hij onder ogen krijgt (en zich op een bepaald moment begint toe te eigenen om ze in bescherming te nemen tegen alle bedreigingen van buitenaf) en in die van het Noord-Duitse landschap. Zijn hele omgeving wordt door de jeugdige beschouwer van een eigen realiteit voorzien. Als hij op een verjaarspartij de volwassenen (allen stokoud in zijn ogen) rond een lange tafel geschaard ziet, duurt het even voordat hij daar mensen in herkent: “… toen ik aarzelend binnentrad en me omwendde, schrok ik, zoals ieder mens geschrokken zou zijn die de woonkamer zou hebben betreden met dezelfde verwachtingen als ik: aan de smalle oneindige verjaarstafel zat plechtig een gezelschap bejaarde schepselen der zee en dronk zwijgend koffie en wurgde zwijgend, geheel verzonken in eigenzinnige bespiegelingen, droge zandtaart en nootgebak en bleekgele snipperkoek naar binnen. Kreeften op steltpoten, krabben en zeekrabben hokten op de ongenaakbare, gebeeldhouwde zetels van Bleekenwarf; hier en daar veroorzaakten de harde gepantserde ledematen een droog geknak, een schoteltje rinkelde wanneer knokige kreeftenscharen het neerzetten en enkele lieten een vluchtige onverschillige blik uit ogen op steeltjes over mij heen glijden, onverstoorbaar met de monumentale onverschilligheid van bepaalde godheden, oh zo. Daarbij leek deze zwijgende congregatie van zeeschepselen ook nog op mensen die ik kende: twee zagen eruit als de oude Holmsens van Holmsenwarf, ik meende dominee Treplin te ontwaren en meester Plönnies en vervolgens ontdekte ik mijn vader en zelfs Hilke en Addi en naast de breekbaarste zeeforel die zo op dokter Busbeck leek, zat mijn moeder met stuurs gezicht en een streng knotje als een stekelbaars. Eén echter fladderde, kwaakte en danste vrolijk als een lantaarnvis in het rond en dat was de schilder.” (p.69)
Het hoofdthema van het boek is natuurlijk het leven op het Noord-Duitse platteland tijdens en net na de Tweede Wereldoorlog. Een leven dat bepaald wordt door die oorlog, ook al zijn de bewoners niet bij directe oorlogshandelingen betrokken. Het gaat om de ‘achterban’ van het nazi-bewind. En die bestaat zowel uit meelopers of hoeders van de gevestigde orde (vader Jepsen is daarvan de belangrijkste exponent, maar ook de directeur van het heropvoedingsgesticht moet tot die categorie worden gerekend) als uit slachtoffers (met name de schilder Nansen, en de broer van hoofdpersoon/verteller). ”’Zie je, vroeg hij, ‘begrijp je waar de vreugden der plicht iemand toe kunnen brengen? Hoe ze iemand maken kunnen?’ (…) Ik zei: ‘Dat zijn de vreugden der plicht zoals Korbjuhn ze zich gewenst had; iets heel anders zijn de slachtoffers die ze maken, daar wordt niet over gesproken.’” (p.385; Korbjuhn is de directeur van het heropvoedingsgesticht)
Wat de roman echter zo ‘kleurrijk’ maakt zijn de uitweidingen over kunst en landschap. Zoals dat met een mooi cliché te beschrijven is: het Noord-Duitse landschap is de eigenlijke hoofdpersoon van het verhaal. Lichtelijk overdreven natuurlijk, maar mijn waardering voor deze roman heeft vooral te maken met de schitterende beschrijvingen die er veelvuldig in voorkomen. Dat zijn vooral – maar bepaald niet alleen – natuurbeschrijvingen. Hier is bijvoorbeeld een ‘Gogoliaanse’ beschrijving van een tweetal personen, aanwezig op een begrafenis. Zij zijn er alleen voor de sfeertekening en verdwijnen weer even snel als zij worden geïntroduceerd, maar blijven in hun absurdistische vergelijking kleven in de herinnering: “… in elk geval zei een vrouw voor ons, die er van achteren uitzag als een verbrand casinobrood, tegen een magere reus met knikkende knieën: ‘Als we hier nog lang moeten staan kom ik zelf nog aan de beurt’. Wie dat kon verstaan viel de vrouw min of meer openlijk bij, slechts de reus met de knikkende knieën die over alles heen kon kijken en die zich op zijn niveau kennelijk goed amuseerde, scheen dit protest niet gehoord te hebben, hij heette overigens Fedder Magnussen en was, als ik me niet vergis, eigenaar van de werf in Glüserup.” (p.306)
Zo zou ik nog veel meer kunnen citeren, maar beter kun je dit boek zelf lezen want dat is het meer dan waard. Behalve genot biedt de roman voldoende stof tot nadenken. Maar verwacht vooral geen ‘waarheden’: “Het lukte mij gewoon niet om te bepalen wat hoofd- en wat bijzaak moest worden; ik kreeg het gewoonweg niet over mijn hart om sommige mensen hoofd- en andere bijrollen te laten spelen. Hoffelijkheid, medelijden en wantrouwen weerhielden mij daarvan; maar het ergste was wel dat ik niet in staat was een oordeel te vellen en juist daar was dokter Treplin, onze leraar Duits in Glüserup, zo verzot op. Over alles wilde hij een waardeoordeel: over Odysseus’ listen en Wallensteins karakter, over de dromen van Taugenlicht en het gedrag van de burgers bij de brand van Maagdenburg. Wat niet op waarde geschat was, loonde niet de moeite om over te spreken. Waardebepalingen! Nu nog voel ik de druk op mijn slapen en het wurgende gevoel als ik eraan denk.” (p.418-19)
Ik vind Duitse les een magistrale roman, dat mag duidelijk zijn.
Wandelblogs
Iedere zaterdag (bijna) wandel ik in de omgeving van Utrecht. Door weer en wind, bij nacht en ontij (bij wijze van spreken). Dat komt niet doordat ik zo ondernemend ben, maar door het feit dat ik me in de zomer van 2012 heb aangesloten bij een wandelgroep. Heerlijk! Ik hoef niet alles zelf te plannen of te organiseren, maar vooral te zorgen dat ik op zaterdag bijtijds opsta en mij op het afgesproken uur bij de startlocatie meld. Die startplaats wisselt wekelijks, en daarmee uiteraard ook het wandeltraject. Na verloop van tijd ben ik onderweg wat foto’s gaan maken, die ik achteraf – tezamen met een kort begeleidend commentaar - deel met mijn fellow-travellers. Sinds begin 2014 doe ik dit online, in de vorm van een soort weblog: mijn wandelblog. Omdat het voor mij elke keer weer een verrassing is waar ik zal lopen, moet ik ook mijn foto-onderwerpen ter plaatse (en in het voorbijgaan) als zodanig herkennen. Dat heeft wel iets van een wekelijkse ‘blind date’. Het merendeel van mijn 'dates' bestaat uit “Utrechtse landschappen”, hoewel we ons af en toe ook buiten de regio wagen. Dat levert dan "Uitheemse landschappen" op, of - meer specifiek - "Kustlandschappen". Op een gegeven moment ben ik van wandelgroep geswitcht. Vier jaar lang maakte ik deel uit van de wandelgroep LOOP, waarin ik met veel plezier gewandeld heb. Toen die groep dreigde te worden opgeheven heb ik met een aantal mede-lopers een soort 'doorstart' gemaakt. Sinds die tijd loop ik dus met de "Doorlopers". Nu, na inmiddels meer dan 10 jaar wandelen, loop ik nog steeds met evenveel plezier. Alleen merk ik dat we - uiteraard - vaker dezelfde routes lopen. En dat mijn teksten en beelden bijgevolg in herhaling gaan vervallen. Dat is voor mij voldoende reden om niet alles wat ik loop nog in mijn 'wandelblog' te melden... Sorry daarvoor.
Mijn boekenka(s)t(t)en
Extra's
Rome revisited
Zes dagen Dublin
Weerzien in Petersburg
Omweg naar Moskou
Rondreis door Ierland
Zeven dagen in Rome
|
Copyright © Paul Lamandassa 2007-2023 | Powered by CMSimple| Template: ge-webdesign.de| Login