Het klokkengelijkzetinstituut
Ahmet Hamdi Tanpinar, Het klokkengelijkzetinstituut
Het verhaal van Het klokkengelijkzetinstituut speelt zich af in de eerste helft van de twintigste eeuw, en is een satire op het snelle proces van modernisering dat Turkije na de stichting van de republiek onderging.
Het boek is geschreven in de vorm van de ‘memoires’van Hayri Irdal. Deze Irdal is als kind al gefascineerd door klokken. Hij is geboren vlak voor de eeuwwisseling in Istanbul en leidt een onopvallend leven in een kleinburgerlijk milieu. Maar dan ontmoet hij Halit Ayarci, een flamboyante man met een idee, en zijn leven raakt in een stroomversnelling. Halit nodigt hem uit te gaan werken voor het op te richten ‘klokkengelijkzetinstituut’, een prestigieuze onderneming die zich erop toelegt alle klokken in Istanbul gelijk te zetten.
Bovenstaand beschreven ‘kader’ en inhoud van de roman zijn afkomstg van de uitgever van de Nederlandse vertaling, maar er schort iets aan... Want hoewel zij feitelijk juiste informatie verstrekt is mijn leeservaring volstrekt anders gekleurd:
“Iedereen die me kent, weet dat ik niet bijzonder gesteld ben op lezen en schrijven.” Zo begint het verhaal. En nog geen drie bladzijden verder wordt deze stelling nog eens versterkt herhaald: “Zoals ik al zei: van lezen en schrijven moet ik niets hebben.”
Dit gezegd zijnde wordt de lezer vervolgens meegezogen in een wervelende draaikolk van vertellingen. En die zijn ronduit ge-wel-dig! De vertelstijl is grandioos, en doet denken aan een combinatie van het beste van Tjechov, Celine en Marguez (een ‘tante’ staat op uit haar graf, om de rest van het verhaal weer vrolijk haar partijtje mee te blazen; de doodgraver excuseert zich bij de familie dat hij zijn werk niet voortvarend genoeg heeft aangepakt om dit te voorkomen...). Tot ongeveer halverwege het boek wordt nauwelijks meer gerept van het klokkengelijkzetinstituut, maar wordt een kaleidoscopisch beeld geschetst van de jeugdjaren van de hoofdpersoon, compleet met alle kleurrijke personages, dromen en mislukkingen waaruit die zijn opgebouwd. De toonzetting is er een van relativering en humor, die af en toe hilarische dimensies aanneemt. De stijl is weergaloos, en de ‘grondtoon’ bestaat uit doffe berusting:
“Iedere minuut betekende een nieuwe vernedering. Ieder uur toonde het ongeluk me een ander gezicht. En dat terwijl er geen enkele aanleiding voor was. Niets van dat alles was veroorzaakt door een fout die ik bewust had gemaakt. Het gebeurde allemaal vanzelf.
Een jonge vrouw had met mij willen trouwen hoewel ik haar precies had verteld wat mijn situatie was, of misschien wel juist daarom. Zonder het ook maar enigszins te beseffen, puur door het toeval, was ik met een stel mensen in aanraking gekomen. Een van hen had zich met mij bemoeid. Wat ik ook deed, nu was ik hem in handen gevallen. Er was geen ontsnappen aan. De machinerie werkte buiten mij om, gehoorzaamde aan externe bevelen, liep nu eens harder, dan weer langzamer, en hield er soms helemaal mee op. Dan hielp niets er nog aan, geen zaag, geen mes, totaal niets. Paniek en een ellendig gevoel werden op zo’n moment weggedrukt door angst. Ik was bang voor wat we ‘zo meteen’noemen.
(---)
Anderen, dat was niets dan problemen, vermoeidheid, allerlei ellende en misere.
(---)
Mijn eigen leven leerde me de volgende waarheid: de mens is de mens tot hel. Er zijn misschien wel honderden ziekten, honderden situaties waaraan je dood kunt gaan. Maar het is allemaal niets vergeleken bij wat je medemens voor je betekent.” (p.213/14)
Persoonlijk vind ik dit eerste deel veel mooier dan de tweede helft van het boek, waarin de oprichting en ontwikkeling van het ‘klokkengelijkzetinstituut’ wordt beschreven, en daarmee de relatieve voorspoed van de hoofdpersoon. In dit deel wordt de verteltrant meer eenduidig en ‘lineair’, er is een min of meer logische opeenvolging van gebeurtenissen, al blijft de hoofdpersoon zich lang verzetten tegen de ‘logica’ van vernieuwing en bureaucratie.
Ik denk dat de ‘stijlbreuk’ halverwege het boek een afspiegeling is van de (abrupte) overgang van de Turkse samenleving van de traditionele Ottomaanse samenleving, rijk aan traditie, spirituele en religieuze aspecten, naar de van bovenaf opgelegde introductie van Westerse waarden, normen en cultuurelementen die diep ingrijpen in deze samenleving (Latijnse alfabet, Gregoriaanse kalender, enzovoort). De ‘oosterse’ mystiek maakt plaats voor de ‘westerse’ logica, en dat werkt door in alle lagen van de cultuur, tot aan de verteltrant toe....
Dit alles wordt gesymboliseerd door middel van Tijd en klokken: Tijd die in het eerste (Ottomaanse) deel dan weer sneller, dan weer trager verloopt, om soms helemaal te stokken; klokken die een eigen wil hebben, van alles doen (of juist niet doen) behalve gelijk lopen aan elkaar. De oprichting van het ‘klokkengelijkzetinstituut’ markeert de overgang naar de moderne samenleving, waarin met name de tijd moet worden gekanaliseerd en gemeten wordt in termen van productiviteit.
Uiteindelijk loopt die geforceerde overschakeling spaak, en blijft zij ergens halverwege steken in een soort van patstelling. Dit wordt in het boek geïllustreerd door de ondergang van het klokkengelijkzetinstituut, dat weliswaar niet direct wordt opgeheven en daadwerkelijk ontmanteld, maar veroordeeld wordt tot een staat van ‘permanente liquidatie’.
Het klokkengelijkzetinstituut is in eerste instantie in 1954 verschenen als feuilleton. In 1961 werd het in omgewerkte vorm uitgegeven als roman. Aan de vaart van de opeenvolgende gebeurtenissen is de oorspronkelijke feuilletonvorm nog duidelijk herkenbaar. Pas in 2009 werd de roman voor het eerst vertaald in het Nederlands. Maar dat is dan ook gelijk wel een erg goede vertaling. Het boek is bovendien mooi uitgegeven. Zowel uitgave als vertaling doen daarmee recht aan de statuur van de roman: voortreffelijk!