Het ontstaan van soorten
Charles Darwin - Het ontstaan van soorten
Na De reis van de Beagle ben ik begonnen aan Het ontstaan van soorten van mijn nieuwe grote held Charles Darwin. In alweer zo’n prachtig geïllustreerde uitgave van Atlas (hulde voor die uitgever). Veel illustraties zijn ontleend aan De reis van de Beagle, en zouden daar volgens mij ook beter op hun plaats geweest zijn, maar om de één of andere reden zijn ze niet daar, maar in dit boek opgenomen. Zoals er ook heel veel lange citaten uit De reis zijn weergegeven in Het ontstaan, zoveel zelfs dat het lijkt alsof we de reis nog eens dunnetjes overdoen. Mij stoort het niet, want ik vond/vind het een prachtig boek, en bovendien is het wel leuk om de ‘eerste’ reisindrukken te kunnen vergelijken met het uiteindelijke ‘wetenschappelijke’ resultaat zoals in Het ontstaan beschreven. Het verschil is groot, met name omdat Darwin in de twintig jaar tussen de verschijning van de twee boeken niet heeft stilgezeten en allerlei gerichte proefnemingen heeft gedaan waarmee hij zijn theorie onderbouwt. Toch is de ‘grondtoon’ van beide boeken hetzelfde: serieus, maar nergens dor of droog-wetenschappelijk. Wat mij vooral imponeert aan het boek is dat Darwin zijn ‘theorie’ zo helder weet te formuleren, dat het eigenlijk moeiteloos ‘wegleest’. Reeds in de inleiding tot het boek stelt hij duidelijk waar het hem om gaat:
“Aangezien van elke soort veel meer individuen worden geboren dan mogelijkerwijs kunnen blijven leven, en aangezien er dientengevolge telkens opnieuw strijd om het bestaan moet worden geleverd, spreekt het vanzelf dat een willekeurig levend wezen, als het ook maar een klein beetje op een profijtelijke manier afwijkt, onder de complexe en soms variërende omstandigheden des levens een grotere kans heeft om te blijven leven en aldus langs natuurlijke weg zal worden geselecteerd. Door het krachtige principe van de overerving zal elke geselecteerde variëteit ernaar streven om zijn nieuwe en gemodificeerde vorm te verspreiden.” (...)
... ” dat het standpunt dat de meeste natuurvorsers tot voor kort aanhingen, en dat ikzelf vroeger ook huldigde – namelijk dat elke soort afzonderlijk is geschapen – onjuist is. Ik ben er volledig van overtuigd dat soorten niet onveranderlijk zijn ” ...
Dit alles gaat hij vervolgens op een systematische en uiterst heldere manier stap voor stap beredeneren en aantonen, waarbij hij zijn ‘definities’ op een veelal verbluffend eenvoudige en duidelijke manier weet te omschrijven. Het is een plezier om te lezen!
Er zijn van die boeken die iedereen kent, en die toch – relatief – weinig gelezen worden. Het ontstaan van soorten is daar waarschijnlijk één van. Iedereen weet ongeveer wel waar het boek over gaat, maar om dat nou zelf te gaan lezen... Het lezen van Darwins De reis van de Beagle overtuigde mij ervan dat Darwin niet alleen een fameus wetenschapper was, maar ook een schrijver met meer dan gemiddelde kwaliteiten. Bovendien kwam er ook nog eens de prachtige geïllustreerde uitgave uit van het boek, dat verder ‘verluchtigd’ is met vele fragmenten uit andere literatuur van en over Darwin, die aanvullende informatie geven op het ontstaan van Darwins evolutietheorie:
“Deze rijk geïllustreerde en complete editie, ingeleid en verzorgd door de wetenschapsjournalist en auteur David Quammen, verschijnt ter gelegenheid van het hondervijftigjarig bestaan van Het ontstaan van soorten. Met honderden historische afbeeldingen, fragmenten uit De autobiografie van Charles Darwin, De reis van de Beagle en Leven en brieven van Charles Darwin, laat dit boek de historische debatten tot leven komen, en schetst het een fascinerend portret van Darwin – als wetenschapper en als mens.”
Dit citaat lijkt sterk op een promotieverhaaltje van de uitgever – en dat is het ook – maar het geeft precies aan wat voor mij de meerwaarde van deze uitgave bepaalt. Bovendien is de Nederlandse uitgave gebaseerd op de laatste (‘definitieve’) versie of druk die door Darwin is aangepast, wat ook nog eens een goed inzicht geeft in de eerste reacties op het werk, en de manier waarop Darwin ingaat op die reacties en ze min of meer vervlecht in zijn betoog. Wat mij betreft is daarom hoofdstuk 6 – ‘bezwaren tegen de theorie’ - één van de hoogtepunten uit het boek: hierin geeft hij de belangrijkste bezwaren weer die er tegen ‘zijn’ evolutietheorie kunnen (en ook daadwerkelijk) worden ingebracht, en tracht hij die bezwaren één voor één te weerleggen. Daarbij geeft hij ook heel eerlijk en openlijk toe dat hij voor een (groot) aantal problemen (nog) geen oplossing weet, maar dat dit niet wezenlijk is voor de houdbaarheid van zijn theorie:
“Hoe een zenuw lichtgevoelig wordt doet er voor ons nauwelijks meer toe dan hoe het leven ontstaan is.” (p.183)
Herhaaldelijk geeft hij openlijk toe dat er nog vele ‘missing links’ zijn in de ‘bewijzen’ voor zijn theorie, geeft hij toe dat hij niet de wijsheid in pacht heeft en dus niet overal een antwoord op heeft, maar dat dit de geldigheid van zijn theorie niet in de weg hoeft te staan. En over het ‘ontstaan van leven’ wil hij het binnen het kader van zijn onderzoek niet eens hebben. Dat zou berusten op pure speculatie, en dus laat Darwin deze fundamentele kwestie verder onbesproken.
Die openhartigheid en eerlijkheid maken het boek hartverwarmend: hier is geen arrogante betweter aan het woord maar een man die in alle openheid en eerlijkheid op zoek is naar de waarheid.
Ik probeer weerstand te bieden aan de verleiding om aan de hand van allerlei citaten uit het boek de geschetste ontwikkeling van de evolutietheorie, en de logische en empirische onderbouwing daarvan na te lopen. Men leze het boek zelf! Toch wil ik een paar stukjes citeren, vooral om te laten zien op welke ‘toon’ Darwin zijn onderwerpen behandelt. Soms luchtig, humoristisch zelfs, dan weer twijfelend maar in de grond altijd overtuigd van zijn zaak:
“Duiven, mag ik hieraan toevoegen, kan men in grote aantallen en snel vermeerderen, en inferieure vogels kan men naar believen verwijderen en opeten” (p.44, cursivering van mij)
“Toen ik in Port Desire in Patagonië was schoot Martens een Nandoe. Toen ik hem bekeek, vergat ik om onverklaarbare redenen de hele kwestie van de petises en nam ik aan dat het een voor twee derde volwassen exemplaar van de algemene soort was. De vogel was bereid en opgegeten voordat ik het me herinnerde. Gelukkig waren kop, nek, poten, vleugels, een aantal grotere veren en een groot stuk huid bewaard gebleven. Daaruit heeft men een vrijwel volledig exemplaar weten te construeren, dat nu tentoongesteld is in het museum van de Zoological Society. John Gould heeft mij de eer bewezen deze soort naar mij te vernoemen.” (uit De reis van de Beagle, geciteerd op p.85. Cursivering van mij)
Heerlijk toch, zo’n wetenschapper die er eerlijk voor uitkomt zijn onderzoeksmateriaal op te eten?
“En zoals de moderne geologie denkbeelden als de uitholling van een groot dal door één zondvloedgolf vrijwel heeft uitgebannen, zo zal natuurlijke selectie het geloof uitbannen dat er onophoudelijk nieuwe organismen worden geschapen, of dat er opeens grote veranderingen in hun structuur optreden. (p.109)
“Als kon worden aangetoond dat er een complex orgaan bestond, dat niet ontstaan zou kunnen zijn door talloze, opeenvolgende, geringe modificaties, dan zou mijn theorie beslist niet overeind blijven. Maar ik kan er geen voorbeeld van vinden.” (p.186)
“Ik pretendeer niet dat de in dit hoofdstuk gepresenteerde feiten mijn theorie volledig onderbouwen. Maar geen van de voorbeelden van bezwaren halen hem, naar mijn beste weten, onderuit.” (p.284)
“Deze kwestie moet onopgelost blijven; en hij kan terecht worden aangevoerd als bezwaar tegen de hier verkondigde opvattingen. Maar om aan te tonen dat de vraag misschien later beantwoord zal worden, presenteer ik de volgende hypothese.” (p.345)
“Hier is aanvullende uitleg vereist, en die kan ik niet geven.” (p.507)
Het is een dikke pil van bijna 600 bladzijden, met twee kolommen tekst, ruim tweeënhalve kilo in gewicht, waarin ik alles bij elkaar ruim 3 maanden ben bezig geweest. En er komen saaie stukken in voor (voor de ‘niet-wetenschapper’ althans), zoals hoofdstuk 5 over ‘wetten van variatie’... ik moet zeggen dat ik het daar erg moeilijk vind om mijn concentratie vast te houden bij al die ‘gecorreleerde variaties’, ‘acclimatisaties’, ‘loze correlaties’, ‘soort- en genuseigenschappen’, ‘secundaire geslachtskenmerken’, en wat deze theoretische uiteenzetting zoal meer te bieden heeft. Uit hoofdstuk 14, ‘wederzijdse verwantschappen van organismen, morfologie, embryologie, rudimentaire organen’ komen de volgende citaten:
“In weerwil van het feit dat binnen de grote klasse der mollusken kan worden aangetoond dat de delen van de afzonderlijke soorten homoloog zijn, kunnen we slechts weinig seriële homologieën aanwijzen, zoals de schelpstukken van keverslakken. Dat betekent dat we zelden kunnen zeggen dat een deel homoloog is aan een ander deel van hetzelfde individu. En we begrijpen dit ook.” (p.490)
Nou, het kan aan ‘ons’ liggen, maar van dit soort abracadabra begrijpen wij helemaal niets...
Nog zo één:
“Soms ontbreken alleen de vroegste ontwikkelingsstadia. Zo heeft Fritz Müller de opmerkelijke ontdekking gedaan dat bepaalde garnaalachtige schaaldieren (verwant aan Penoeus) eerst de simpele naupliusvorm aannemen, en na twee of meer zoeastadia te hebben doorgemaakt en vervolgens het mysisstadium, ten slotte hun volwassen bouw krijgen. Nu is van de hele onderklasse der Malacostraca, waartoe deze schaaldieren worden gerekend, nog geen ander lid bekend waarvan de ontwikkeling begint met de naupliusvorm, hoewel vele wel de zoeavorm aannemen. Niettemin voert Müller redenen aan waarom hij gelooft dat als er geen sprake was van een onderdrukte ontwikkeling, al deze schaaldieren als nauplii geboren zouden worden.” (p.495)
Lijkt me duidelijk, niet dan?
Darwin zelf is er ook niet helemaal ‘fris’ onder gebleven, getuige de aantekening in zijn biografie:
“Onlangs heb ik geprobeerd Shakespeare te herlezen, maar ik vond het zo onverdraaglijk saai dat ik er misselijk van werd. Ook heb ik vrijwel elke belangstelling voor schilderkunst en muziek verloren. (...) .. en als ik mijn leven zou moeten overdoen, dan zou ik er een gewoonte van maken ten minste een maal per week enige gedichten te lezen en muziek te beluisteren, want misschien zouden dan de nu geatrofieerde hersenonderdelen door gebruik actief blijven. Het verliezen van deze belangstelling is een verlies aan levensgeluk, en is mogelijk schadelijk voor het verstand, en waarschijnlijk nog meer voor de moraal, doordat het emotionele gedeelte van ons wezen wordt verzwakt.” (uit: De biografie van Charles Darwin, geciteerd op p.511)
En dat lijkt me als afsluiting een prima observatie om weer terug te keren naar de ‘core business’ van deze site: de literatuur. Maar niet voordat ik nogmaals met nadruk gesteld heb hoeveel indruk de man, Darwin, en zijn werk op mij gemaakt hebben. Daarom ook besluit ik de bespreking met de laatste zin uit het boek (even afgezien van de ‘appendix’):
“En terwijl de aarde volgens de onwrikbare wet van de zwaartekracht om zijn as bleef draaien, zijn uit dit simpele begin zonder einde de prachtigste en wonderbaarlijkste vormen geëvolueerd, en ze evolueren nog steeds.” (p.543)
Dit boek is een monument!