Het verdriet van België
Hugo Claus - Het verdriet van België
Hoewel ik van plan was om het jaar 2010 te starten met de ‘gemiste boeken van 2009’, was ik na Mortiers Godenslaap al begonnen met het (her)lezen van Het verdriet van België, het zogenaamde ‘magnum opus’ van Hugo Claus. Dat boek heb ik zo’n 25 jaar geleden gelezen (mijn exemplaar is van 1985, 8e druk) en ik heb al sinds lang geen enkel idee meer waarover het gaat of hoe ik het boek vond. Ja, over België in de oorlog en een gezin van collaborateurs met de Duitsers, zoiets. En dat klopt inderdaad.
Ook bij tweede lezing weet ik niet helemaal wat ik met het boek aan moet: het stoot af en het trekt tegelijkertijd aan. Het verhaal is voor een groot deel geschreven in een Vlaams dialect (veel ‘spreektaal’) en doet (mij) daardoor denken aan een soort ‘streekroman’. En ik háát streekromans, zeker als ze geschreven zijn in dialect om op ‘authentieke’ wijze de beschreven streek ‘tot leven’ te laten komen. Het verdriet van België begint wat mij betreft dus met een behoorlijke ‘handicap’. Vervolgens zijn de in het verhaal optredende personages stuk voor stuk walgelijke mensen waarmee ik alle persoonlijk contact zou mijden als ze in mijn buurt zouden leven. Claus maakt het (mij) niet gemakkelijk om door te bijten in dit omvangrijke werk van bijna 800 bladzijden.
Het eerste deel (Het verdriet) beschrijft het leven van de 11-jarige hoofdpersoon/verteller in een religieus internaat in de jaren voor WOII, het tweede deel (van België) beschrijft de oorlogsjaren en de tijd vlak erna die de hoofdpersoon doorbrengt in ‘familiekring’.
“Op 5 april 1929 wordt Hugo Maurice Julien Claus geboren. Hij groeit op in een katholiek gezin. Men zei dat ze hem van bij z’n moeder weg moesten “trekken” omdat hij zo aan haar gehecht was. Hij is altijd een moederskindje gebleven! Zijn kinderjaren bracht hij door in een strikt katholieke kostschool, hij zag het echter eerder als een gevangenisstraf die een negatieve stempel op de rest van zijn leven zette. Op 10-jarige leeftijd al begon hij met kleine werkjes te schrijven. In de kostschool heeft hij waarschijnlijk zijn “haat” tegenover het Katholicisme opgedaan.” (bron: Hugo Claus-biografie, scholieren.com)
Deel 1 uit Het verdriet van België lijkt erg sterk op een autobiografische beschrijving van deze periode in het leven van Claus. Ook het tweede deel, de oorlogsjaren, zou een afspiegeling kunnen zijn van zijn leven in die tijd:
“Tijdens WO II had hij veel bewondering voor de discipline van de nazi’s. Hij was ook dol op Duitse schrijvers en schilders. In “Het verdriet van België” zijn die sympathieën zelfs duidelijk terug te vinden. (...) Vader Claus was drukker..” (bron: Hugo Claus-biografie, scholieren.com)
Claus schetst in dit deel een caleidoscopisch beeld van de Vlaamse collaboratie in de oorlog, geconcentreerd rond de (West-Vlaamse) familiedorpen van de vaders- en moederszijde van de hoofdpersoon. Alle beschreven ‘relaties’ staan in het teken van leugens, bedrog, verraad. Dit is de ‘lijn’ van de ‘sociale roman’.
De andere lijn van het verhaal is die van de ‘ontwikkelingsroman’: het beschrijft hoe de jeugdige ‘verteller’ zich ontwikkelt tot schrijver. In deze verhaallijn blijkt dat de roman ook experimentele trekken heeft: op een bepaald moment bijvoorbeeld zegt de hoofdpersoon tegen zijn moeder dat ze niet verder mag lezen omdat hij het over haar gaat hebben:
“(Als ge nu mijn nieuwe schrift inkijkt, Mama, maakt dat ge wegkomt.)
Een dame op leeftijd, mijn moeder, wandelde gezwind de kamer binnen van de krijgsauditeur.
(Mama, ga weg, zeg ik u!)” (p.684)
Het vertelperspectief is niet eenduidig, maar wisselt tussen een ‘alziende’ verteller en de belevingswereld van de hoofdpersoon. Die hoofdpersoon valt weliswaar vaak samen met de verteller, maar toch blijft er altijd afstand doordat bijna de hele roman in de derde persoon geschreven is. De wisselingen in het vertelperspectief zijn vaak abrupt. Dat werkt aan de ene kant verwarrend, af en toe, maar voegt ook zeer doeltreffend een extra dimensie toe aan het verhaal, maakt het dynamischer. Als lezer moet je op je hoede blijven... Die stijlwisselingen, gecombineerd met de door elkaar lopende verhaallijnen die ook vaak nogal abrupt worden afgewisseld, zorgen wat mij betreft voor een meerwaarde aan het boek.
Al met al is mijn mening over Het verdriet van België positief. Alhoewel het mij moeilijk valt om de juiste citaten te vinden, moet je van mij aannemen dat Claus een geweldig stilist is. En juist dat gebruik van wisselende stijlen tilt het boek ver uit boven de ‘streekroman’ waarvoor het zou kunnen worden aangezien. En als het verhaal autobiografisch is, dan waren de jonge Claus en zijn familie en dorpsgenoten geen aardige mensen, maar heeft de beschrijving daarvan wel geweldige literatuur opgeleverd!
Als toegift enkele citaten die een beetje idee geven van stijl en toon van het verhaal, en waarin de religie, de Vlaamse collaboratie, de ‘smeerlapperij’ en het schrijverschap – de hoofdthema’s uit het boek – aan de orde komen:
“Dondeyne had een van de zeven Verboden Boeken onder zijn schort verstopt en Louis meegelokt.” (1e zin van het boek)
“De auto ratelde. De zon scheen over de straatkeien. De auto startte, denderde langs het bakstenen Gesticht. Toen Louis achterom keek naar de torentjes en het met mos begroeide dak van het Gesticht schoof de zon achter een wolk. God wil niet dat ik zijn schittering op aarde aanschouw. Hij trekt zich terug achter de wolken om mijn gemene muil niet te moeten zien.” (p.194)
“Jezus heeft bestaan. Zelfs Voltaire die uit zijn sterfbed viel met zijn ketterse bek in zijn pispot en daarin verdronk, ontkende dat niet. Maar is hij wel dat schijfje ouwel daar? Is het geen uitvinding?” (p.262)
“Waarom willen zij zo nodig weg uit België? vroeg Louis. Omdat uw Nonkel Firmin een jood is, zei Papa. Joden vluchten altijd met hun geld. Of liever: met ons geld.” (p.199)
“Wij gaan ons moeten schikken,’ zei Bomama.
‘Wij hebben ons altijd moeten schikken. Wij hebben niets anders gedaan in onze vaderlandse geschiedenis!’
‘Ja, maar voor het eerst zijn we onder Germanen. Van dezelfde stam, onder elkaar.’
‘Wij zijn daar vet mee. Als ik iemand bezig hoor over “onder elkaar”, dan weet ik hoe laat het is.’
‘Hitler doet toch zijn best om de Vlaamse krijgsgevangenen eerder naar huis te sturen dan de Waalse. Hij ziet dus klaar in onze Vlaamse toestand, hij is op de hoogte dat we eeuwenlang uitgezogen geweest zijn.” (p.312)
“Er zal nooit iets uit dat Vlaanderen van ons komen zolang we niet met zijn allen de dood onder ogen durven zien. Zolang we dat benauwde risicoloze laffe systeem van eigenbelangen de bovenhand laten krijgen. Het is maar op het terrein dat ge dat inziet. Daar en niet elders. Dat ge inziet dat ge als Vlaming de Duitse broeders niet alleen kunt laten vechten.” (p.437)
“Het verdriet van België, dat zijt gij,’ zei Meerke en hapte naar adem met een rauw snurkje. Toen hoorde hij met zijn eigen flaporen Tante Violet binnensmonds vloeken. ‘Godverdegodver, rotte smeerlap, die in mijn sacoche zit, in mijn foto’s en in mijn brieven zit te snuffelen!’
(Haar sacoche! Weer moest hij grinniken en gieren van binnen, want Vlieghe zei het vlakbij in de verre monotone begraven mufstinkende tijd van dat ander Vrouwenhuis in Haarbeke, ‘Gij hebt in haar sacoche gezeten’ en bedoelde de handtas van vel en vlees en haar dat tussen vrouwenbenen zit.)” (p.521)
“Hij werd wakker met een korst in zijn neusgaten. Hij pulkte. Begon aan een nieuw schrift. Mama was nog zo stom niet toen ze vroeg of zijn verhaal over het Gesticht van Haarbeke ging. Gejaagd als Papa, koud als Peter tijdens zijn leven (en zeker nu, grijnsde Louis) schreef hij: ‘Dondeyne had een van de zeven Verboden Boeken onder zijn schort verstopt en mij meegelokt.’ Hij schrapte het woordje ‘mij’ en verving het door ‘Louis’.” (p.681)