CiceroYou are here: Home > Boekbesprekingen > Op zoek naar de verloren tijd 4 Op zoek naar de verloren tijd 4
Marcel Proust - Op zoek naar de verloren tijd Deel 4: Sodom en Gomorra
“Men weet dat ik, alvorens op die dag (…) waarover ik in het voorgaande heb verteld (…) een ontdekking had gedaan, in het bijzonder M. de Charlus betreffend, maar op zichzelf zo belangrijk, dat ik het verslag daarvan tot dusver, tot ik het hier de gewenste plaats en ruimte kon geven, heb uitgesteld.” Zo begint dit deel 4 uit de cyclus Op zoek naar de verloren tijd, als een soort ‘appendix’ bij het vorige deel, De kant van Guermantes. Dit nieuwe deel is het voorbeeld in optima forma van de wijze waarop de oorspronkelijk beoogde roman in de loop van de tijd steeds verder uitdijt. “In dit deel wordt de passie van baron de Charlus ontleed. Zijn homofilie (Sodom) dwingt hem ertoe zijn aristocratische milieu te verlaten, terwijl men in het burgerlijke milieu waar hij terecht komt de aristocratie benijdt. Ook de liefde van de verteller voor Albertine wordt ontleed. Marcel lijdt onder de vlinderachtige trouweloosheid van Albertine en hij vreest dat hij alleen op haar verliefd is uit angst haar te verliezen. Bovendien verdenkt hij Albertine van een lesbische verhouding. Gomorra, in Proustiaanse zin.” Aldus de bondige samenvatting van dit romandeel door de uitgever… Ik ben er even uit geweest, en moet er nu dus ook weer even ‘inkomen’, in de stijl van Proust. Bij dit deel is het eerste dat opvalt de manier waarop de schrijver een situatie ‘met woorden kan uitbeelden’. Het is geweldig hoe hij het beeld oproept van een wederzijdse (erotische) aantrekking tussen twee mannen, en de (al dan niet bewuste) verleidingstechnieken die daarbij worden ingezet. Ik citeer een stukje, halverwege de ‘verleidingsscene’: “Maar de schoonheid in het naar elkaar kijken van M. de Charlus en Jupien was er nu juist in gelegen dat het, althans op voorhand, niet het oogmerk leek te hebben ergens toe te leiden. (…) Op welk punt het ook mocht zijn dat M. de Charlus en de vestenmaker nog werden weerhouden, hun akkoord leek gesloten en dat overbodige kijken niet dan een ritueel voorspel te zijn, als de feesten die men geeft aan de vooravond van een beklonken huwelijk. Het was, dichter bij de natuur nog (…) of zij twee vogels waren, mannetje en vrouwtje, het mannetje toenadering zoekend, het vrouwtje – Jupin – met geen enkel teken meer ingaand op dit spelletje, maar haar nieuwe vriend aanziend zonder verwondering, met een onoplettend staren, intussen rustig haar veren gladstrijkend.” (p.11-12) En zo gaat dit ‘baltsritueel’ nog even door, waarbij Proust meer prachtige metaforen inzet om de onderlinge verleiding te verbeelden. Maar daarna gaat hij uitweiden over het ‘wezen’ van de ‘geïnverteerde’ zoals het verschijnsel homofilie hier getypeerd wordt, en over de verschillende ‘ondersoorten’ daarbij. Bladzijden lang oervervelend uitweiden, slaapverwekkend. Dit zijn voor mij de moeizaamste delen van de roman, het oeverloos door blijven ‘analyseren’ van een verschijnsel, karaktertrek of wat dan ook, als uitweiding bij het verhaal. Het grootste deel van het verhaal van deze episode speelt zich af buiten Parijs, en buiten het (hoog-)adellijke milieu. De verteller is samen met zijn moeder afgereisd naar de badplaats Balbec, waar zij verblijven in het Grand Hotel, waar Marcel eerder al samen met zijn (inmiddels overleden) grootmoeder verbleef. In nabijgelegen plaatsjes verblijven in deze periode onder meer Albertine, de vriendin/maîtresse van Marcel, de baron de Charlus (met zijn jonge protegé, de violist Morel) en de familie Verdurin, die haar Parijse salon hier in landelijke sfeer voortzet, inclusief een aantal vaste bezoekers dat is meegekomen. Op het land zijn de standsverschillen minder strak uitgelijnd dan in de (hoofd)stad, simpelweg omdat de spoeling hier dunner is. Daardoor gaat de hoge- en lagere adel wat makkelijker met elkaar en met de gegoede burgerij (waartoe de Verdurins met hun ‘clubje’ behoren) om. Naast het Grand Hotel (waar Marcel verblijf houdt) en het vakantieverblijf van de Verdurins, speelt het lokale spoorlijntje een centrale rol als vertelperspectief in dit deel. Die spoorlijn verbindt de verschillende dorpen tussen de twee ‘plaatsen van handeling’, en wordt er daarmee zelf ook een. De trein is een soort verzamelpunt waar de gasten, op weg naar de bijna dagelijkse dinertjes die ten huize van de Verdurins gegeven worden, vanaf de verschillende tussenstations elkaar ontmoeten, voordat ze bij het eindpunt worden opgehaald. En ’s avonds gaat dit uiteraard op dezelfde wijze de andere kant op, waarbij de gasten van lieverlee weer uiteengaan. Bovendien maakt de verteller vernuftig gebruik van de verschillende stationnetjes op de route als verbindingspunten om zijn verhaal uit te laten waaieren, en om het leven van de verschillende personages hier in de omgeving te volgen en te beschrijven. Dat gaat bijvoorbeeld als volgt: “De volgende halte van het treintje, Maineville, brengt me juist een incident te binnen met betrekking tot Morel en M. de Charlus” (p.484). Alle aandacht wordt nu bladzijden lang gericht op deze personen en hun incident. Om daarna zonder merkbare overgang weer terug te keren naar de trein: “Maar de herinneringen aan wat mij daarover verteld werd maken al plaats voor andere, want de T.S.N., zijn rammelende gang hervattend, gaat door met reizigers af te zetten en mee te nemen bij de volgende haltes. In Grattevast, waar zijn zuster woonde bij wie hij de namiddag was gaan doorbrengen, stapte soms M. Pierre de Verjus in, de Comte de Crécy (…), een arm, maar uiterst voornaam edelman, die ik door de Cambremers had leren kennen, met wie hij overigens weinig contact had.” (p.492) Waarop weer een heel verhaal volgt… En een volgende tussenstop is weer aanleiding voor nieuwe contacten en verhalen: “In Incarville was het de Marquis de Monpeyroux die, doordat hij niet naar Féterne had kunnen gaan, want hij was weggeweest voor de jacht, ‘naar de trein’ was gekomen, gelaarsd en met een fazantenveer op zijn hoed, om de vertrekkenden de hand te drukken en bij dezelfde gelegenheid de mijne, me voor de komende week het bezoek aankondigend van zijn zoon, met zijn dank dat ik hem wilde ontvangen (…); ofwel M. de Crécy, aan komen wandelen, zei hij, voor de spijsvertering, zijn pijp rokend, een sigaar aannemend of zelfs meerdere, en die tegen mij zei: ‘Nu? U noemt me geen datum voor ons eerstvolgende lucullisch samenzijn? Hebben wij elkaar niets meer te vertellen?’ (…) Anderen waren alleen hun kranten komen kopen. En velen ook maakten een praatje met ons die ik er altijd van heb verdacht dat ze zich alleen op het perron bevonden, van de dichtst bij hun kasteeltje gelegen halte, omdat zij niets anders te doen hadden dan heel even mensen uit hun kennissenkring te ontmoeten. Een decor van mondain verkeer, kortom, deze stopplaatsen van de boemeltrein.” (p.520) Het is fascinerend om te zien hoe Proust zijn verschillende verhaallijnen aan elkaar weet te knopen en bijeen weet te houden.
Wandelblogs
Iedere zaterdag (bijna) wandel ik in de omgeving van Utrecht. Door weer en wind, bij nacht en ontij (bij wijze van spreken). Dat komt niet doordat ik zo ondernemend ben, maar door het feit dat ik me in de zomer van 2012 heb aangesloten bij een wandelgroep. Heerlijk! Ik hoef niet alles zelf te plannen of te organiseren, maar vooral te zorgen dat ik op zaterdag bijtijds opsta en mij op het afgesproken uur bij de startlocatie meld. Die startplaats wisselt wekelijks, en daarmee uiteraard ook het wandeltraject. Na verloop van tijd ben ik onderweg wat foto’s gaan maken, die ik achteraf – tezamen met een kort begeleidend commentaar - deel met mijn fellow-travellers. Sinds begin 2014 doe ik dit online, in de vorm van een soort weblog: mijn wandelblog. Omdat het voor mij elke keer weer een verrassing is waar ik zal lopen, moet ik ook mijn foto-onderwerpen ter plaatse (en in het voorbijgaan) als zodanig herkennen. Dat heeft wel iets van een wekelijkse ‘blind date’. Het merendeel van mijn 'dates' bestaat uit “Utrechtse landschappen”, hoewel we ons af en toe ook buiten de regio wagen. Dat levert dan "Uitheemse landschappen" op, of - meer specifiek - "Kustlandschappen". Op een gegeven moment ben ik van wandelgroep geswitcht. Vier jaar lang maakte ik deel uit van de wandelgroep LOOP, waarin ik met veel plezier gewandeld heb. Toen die groep dreigde te worden opgeheven heb ik met een aantal mede-lopers een soort 'doorstart' gemaakt. Sinds die tijd loop ik dus met de "Doorlopers". Nu, na inmiddels meer dan 10 jaar wandelen, loop ik nog steeds met evenveel plezier. Alleen merk ik dat we - uiteraard - vaker dezelfde routes lopen. En dat mijn teksten en beelden bijgevolg in herhaling gaan vervallen. Dat is voor mij voldoende reden om niet alles wat ik loop nog in mijn 'wandelblog' te melden... Sorry daarvoor.
Mijn boekenka(s)t(t)en
Extra's
Rome revisited
Zes dagen Dublin
Weerzien in Petersburg
Omweg naar Moskou
Rondreis door Ierland
Zeven dagen in Rome
|
Copyright © Paul Lamandassa 2007-2023 | Powered by CMSimple| Template: ge-webdesign.de| Login