CiceroYou are here: Home > Boekbesprekingen > Op zoek naar de verloren tijd 6 Op zoek naar de verloren tijd 6
De voortvluchtige – Marcel Proust
“‘Mademoiselle Albertine is vertrokken!’ Hoeveel verder gaat leed, psychologisch, dan psychologie! Vlak van tevoren, bezig mijzelf te analyseren, had ik gedacht dat zo’n scheiding zonder elkaar nog te zien precies was wat ik wenste, en bij de vergelijking die ik maakte tussen de middelmatigheid van de geneugten die Albertine mij bood en het gehalte van de verlangens die zij mij belette te verwezenlijken, had ik mijzelf scherpzinnig gevonden, had ik geconcludeerd dat ik haar niet meer wilde zien, niet meer van haar hield. Maar zo-even hadden die woorden: ‘Mademoiselle Albertine is vertrokken’ mij een hartzeer bezorgd, zo groot dat ik voelde dat ik mij er niet lang tegen zou kunnen verweren. Dus, wat ik beschouwd had als van geen betekenis voor mij, was heel eenvoudig al mijn lust en leven. Hoe onbekend is men zichzelf. Er moest onmiddellijk een eind worden gemaakt aan mijn lijden”… Daarmee sluit het begin van dit zesde deel van de romancyclus naadloos aan bij het vorige, De gevangene. In De voortvluchtige neemt de verteller allerlei eerder gesponnen draden weer ruimschoots op, lyrischer en melancholischer doordat eerst het vertrek en later de dood van zijn geliefde hem althans tijdelijk in een stemming brengen die hij zó nog niet kende. Voor even heeft de fantasie, de verwachting, afgedaan, en rest hem slechts de herinnering. Als elke herinnering slijt ook (en opmerkelijk snel) die aan Albertine; het boek is trouwens in hoge mate een oefening in vergeten, deels uit zelfbehoud, deels als natuurlijk proces. (Kruithof, Gezicht op Proust, p.76) Het treurige navelstaren maakt langzaamaan plaats “voor een nieuw, mondain ‘ik’ dat opgevrolijkt kiest voor het eigen leven, en andere vrouwen niet versmaadt” (Kruithof, p.79). Dit is een nogal eufemistische uitdrukking voor de wijze waarop de verteller op zoek gaat naar ‘jong vlees’ om zijn verdriet mee te verdrijven en zich weer ‘onder de mensen’ begeeft. Min of meer bij toeval komt Marcel weer in contact met zijn jeugdliefde Gilberte, die inmiddels is opgeklommen tot de adellijke kringen rondom het geslacht de Guermantes. Op ongeveer twee-derde deel van het boek verplaatst de handeling zich van het ene op het andere moment van Parijs naar Venetië, en verandert ook de toon van het verhaal. In plaats van de oeverloze ‘innerlijke beschouwingen’ wordt de blik hier weer naar buiten gericht, en wordt de lezer getrakteerd op de prachtig beeldende en vergelijkende beschrijving van de indrukken die de verteller opdoet in zijn nieuwe omgeving: “Mijn moeder had mij voor de duur van enkele weken meegenomen naar Venetië en ik deed er – want evengoed als in de nederigste dingen kan er in de kostbaarste dingen schoonheid liggen – indrukken op, vergelijkbaar met die ik vroeger in Combray zo dikwijls had ondergaan, maar getransponeerd naar een volkomen andere en rijkere wijze van zijn. Wanneer om tien uur ’s ochtends mijn luiken werden opengezet zag ik, in plaats van het zwarte marmer dat al glinsterend het leien dak van de Saint-Hilaire werd, de gouden engel op de campanile van de San Marco flonkeren. (…) Zoals in Combray de brave burgers van de Rue de l’Oiseau, kwamen ook in deze nieuwe stad de bewoners uit de naast elkaar staande huizen van de hoofdstraat naar buiten; maar die rol van huizen die aan hun voet wat schaduw werpen was in Venetië toebedeeld aan paleizen van porfier en jaspis met gewelfde toegangspoorten waarboven een baardige god (uit de rooilijn naar voren stekend zoals een deurklopper in Combray) met zijn weerschijn een donkere plek maakte, niet in het bruin van de grond, maar in het prachtige blauw van het water. Op de piazza stond de schaduw die in Combray zou zijn geprojecteerd door de markies van de manufacturenwinkel en het uithangbord van de kapper, uit de blauwe bloempjes, op de leegte van de zonnige tegelbestrating door het reliëf van een Renaissance-gevel neergestrooid aan zijn voet; niet dat wanneer de zon ging branden men niet gedwongen was, in Venetië zoals in Combray, aan de kanaalkant jaloezieën neer te laten. Maar ze hingen tussen de vierpassen en rankversieringen van gotische vensters.” (p.221-222) Hier wordt tegelijkertijd in slechts enkele zinnen een beeld geschetst van het zonnige, rijke en weelderige Venetië, alsook een verband gelegd naar het even zonnige, maar veel eenvoudiger Franse dorpsplaatsje Combray waar de verteller (deels) zijn jeugd heeft doorgebracht en waar deze romancyclus in het eerste deel zijn aanvang nam. Het zijn juist dit soort – quasi achteloos gepresenteerde - beschrijvingen die voor mij het werk van Proust ongeëvenaard maken.
Als ik eerlijk moet zijn vind ik Op zoek naar de verloren tijd een beetje vastlopen in de afgelopen 2-3 delen. Ik krijg een beetje genoeg van dat (ellenlange) gepsychologiseer over karakters, aandoeningen en ‘typen’ van mensen (zoals ‘de geïnverteerde’, of de ‘jaloezie’). Mij boeien de impressies van de leefomgeving, en van de geheugenassociaties die daarbij optreden, vele malen meer. Wat dat aangaat zou de hele ‘Albertine-cyclus’ grotendeels kunnen komen te vervallen. En zeker, zoals hier het geval blijkt, als de schrijver zelf ze niet heeft kunnen bijschaven en polijsten tot een kloppend en eensluidend geheel. Al geven sommige tegenstrijdigheden in de tekst – zoals het optreden van personages die eerder reeds waren doodverklaard – het geheel juist ook wel weer een charmante toets van ‘onaf-zijn’, van een staat van ontwikkeling die niet geheel is uitgekristalliseerd, en die daardoor iets meekrijgt van een soort uitdijend universum, of van een kathedraal in wording. Volgens mij is die laatste typering vaker gebruikt voor deze romancyclus…
Wandelblogs
Iedere zaterdag (bijna) wandel ik in de omgeving van Utrecht. Door weer en wind, bij nacht en ontij (bij wijze van spreken). Dat komt niet doordat ik zo ondernemend ben, maar door het feit dat ik me in de zomer van 2012 heb aangesloten bij een wandelgroep. Heerlijk! Ik hoef niet alles zelf te plannen of te organiseren, maar vooral te zorgen dat ik op zaterdag bijtijds opsta en mij op het afgesproken uur bij de startlocatie meld. Die startplaats wisselt wekelijks, en daarmee uiteraard ook het wandeltraject. Na verloop van tijd ben ik onderweg wat foto’s gaan maken, die ik achteraf – tezamen met een kort begeleidend commentaar - deel met mijn fellow-travellers. Sinds begin 2014 doe ik dit online, in de vorm van een soort weblog: mijn wandelblog. Omdat het voor mij elke keer weer een verrassing is waar ik zal lopen, moet ik ook mijn foto-onderwerpen ter plaatse (en in het voorbijgaan) als zodanig herkennen. Dat heeft wel iets van een wekelijkse ‘blind date’. Het merendeel van mijn 'dates' bestaat uit “Utrechtse landschappen”, hoewel we ons af en toe ook buiten de regio wagen. Dat levert dan "Uitheemse landschappen" op, of - meer specifiek - "Kustlandschappen". Op een gegeven moment ben ik van wandelgroep geswitcht. Vier jaar lang maakte ik deel uit van de wandelgroep LOOP, waarin ik met veel plezier gewandeld heb. Toen die groep dreigde te worden opgeheven heb ik met een aantal mede-lopers een soort 'doorstart' gemaakt. Sinds die tijd loop ik dus met de "Doorlopers". Nu, na inmiddels meer dan 10 jaar wandelen, loop ik nog steeds met evenveel plezier. Alleen merk ik dat we - uiteraard - vaker dezelfde routes lopen. En dat mijn teksten en beelden bijgevolg in herhaling gaan vervallen. Dat is voor mij voldoende reden om niet alles wat ik loop nog in mijn 'wandelblog' te melden... Sorry daarvoor.
Mijn boekenka(s)t(t)en
Extra's
Rome revisited
Zes dagen Dublin
Weerzien in Petersburg
Omweg naar Moskou
Rondreis door Ierland
Zeven dagen in Rome
|
Copyright © Paul Lamandassa 2007-2023 | Powered by CMSimple| Template: ge-webdesign.de| Login