Villa des roses
Willem Elsschot - Villa des roses
Ongeveer tegelijkertijd zag ik onlangs op televisie een verfilming van Villa des Roses en kreeg ik de ‘beeldroman’ Kaas van Dick Matena in handen. Beide werken zijn gebaseerd op romans van Willem Elsschot. Reden genoeg om (ook) de originelen weer eens te lezen.
Net voor ik op vakantie ging zag ik de film Villa des Roses van de Belgische regisseur Frank van Passel (2002), een heel sfeervolle (en erg lange) film, die echter zo sfeervol en traag verloopt dat je het op een bepaald moment wel gehad hebt. Bovendien heeft Van Passel ervoor gekozen om uit het ‘multi-plot’ verhaal van Elsschot over de gasten van een oud pension in Parijs één verhaallijn te kiezen en zich daarop te concentreren. Dat is het verhaal van de dienstbode Louise, en haar gedoemde love-affair met een van de pensionbewoners.
Tijdens het bekijken van de film had ik al sterk het gevoel dat het scenario (van Christophe Dirickx) nogal moest afwijken van het originele verhaal van Elsschot. Maar van dat origineel kon ik mij toch maar weinig herinneren. Na de vakantie heb ik het boek daarom weer eens ter hand genomen. En inderdaad neemt Louise in dat verhaal slechts een bescheiden plaats in, temidden van de beschrijving van de andere ‘bewoners’ van het pension. En juist daarin ligt de kracht van Villa des Roses, dat het niet het verhaal is van een persoon of een liefdesgeschiedenis, maar van het pension en zijn bewoners. Ook de onderkoelde humor van Elsschot ontbreekt geheel in de melodramatische filmversie. Enkele voorbeelden mogen duidelijk maken hoe Elsschot het meisje Louise en haar relatie met de Duitse kostganger typeert. Eigenlijk is dat hele ‘verhaal’ in vier citaten te vertellen. Allereerst haar aankomst, wanneer het verhaal van het pension al lang op gang is. Elsschot wijdt daar het hele hoofdstuk 5 aan, dat ik hier integraal zal citeren:
“Er was een nieuw kamermeisje gekomen dat Louise heette en zwarte kleren droeg. Nooit liet zij madame Gendron een dag ongewassen, en met haar indiensttreding brak voor de wandluizen een nare tijd aan. Veel leven maakte zij niet, maar aan de klank van haar stem kon men horen dat zij alles ernstig opnam.” Dat is het hele hoofdstuk... Dan de beschrijving van het begin van de ‘relatie’:
“Om de andere avond gingen zij samen wandelen. Louise had gaarne iedere avond gegaan, maar Grünewald moest drie keer in de week naar de Duitse club om bier te drinken en te kegelen.”
En als Louise zwanger geraakt is er en op moeizame wijze in is geslaagd om een vruchtafdrijving te bewerkstelligen, heeft haar vrijer al lang weer een relatie met een dame uit een ander pension. Met tegenzin neemt hij de taak op zich om de zieke Louise van haar dode kindje te ontlasten:
“Het was een eenvoudige begrafenis, want hij ging langs een omweg naar het pension van mevrouw Wimhurst en onderweg, in een verlaten straat, gooide hij het pakje met het ding erin over een schutting.”
En tot slot het einde van de relatie:
“Na het heengaan van Grünewald bleef Louise leven en werken zonder tot iemand een woord te spreken en Aline vond dat zij onuitstaanbaar geworden was. Zij weende veel, had weinig eetlust en hoorde niet goed meer. Ook leed zij aan de nieren.”
Dat is de ‘toon’ waarop Elsschot de zaak benadert. Zoals gezegd is dit maar één van de verhaallijnen van Villa des Roses. En wat de roman zo krachtig maakt is juist het door elkaar heen lopen van de verschillende verhaallijnen, die tezamen het beeld neerzetten van het pension. En dáár gaat het boek over.
Maar ik ben blij dat ik de film gezien heb, achteraf, want daardoor ben ik Villa des Roses gaan herlezen en dat was alleszins de moeite waard. Al is dit vroege werk van Elsschot dan wat minder ‘sprankelend’ dan bijvoorbeeld Kaas, waarvan ik onlangs de ‘beeldroman’ van Dick Matena in handen kreeg en gelezen heb:
“Eindelijk schrijf ik je weer omdat er grote dingen staan te gebeuren en wel door toedoen van mijnheer Van Schoonbeke.
Je moet weten dat mijn moeder gestorven is.
Een nare geschiedenis natuurlijk, niet alleen voor haar maar ook voor mijn zusters, die er zich bijna dood aan gewaakt hebben.”
Zo begint Kaas van Willem Elsschot, en ik vind het fascinerend hoe de man in zijn ‘nuchtere en zakelijke stijl’ in deze drie openingszinnen al een hele wereld van verwarring en misverstand weet op te roepen. Deze beroemde novelle uit 1933 handelt over de ambities van de hoofdpersoon uit het verhaal, Laarmans, om iets te gaan betekenen in de maatschappij via een agentschap in Edammer kaas in Belgie. Hij geeft zijn klerkenbestaan ervoor op. Als het avontuur mislukt, keert hij weer terug als klerk.
De beschrijving van Laarmans als aankomend groothandelaar die voor de etalage van een kaaswinkel zijn toekomstige handelswaar bekijkt levert een prachtig staaltje op van de humor (of zo je wilt: het cynisme) waarmee Elsschot zijn hoofdpersoon karakteriseert:
“Reusachtige Gruyères, als molenstenen, deden dienst als fondament. En daar bovenop lagen Chesters, Gouda’s, Edammers en talrijke kaassoorten die mij volkomen onbekend waren, een paar van de grootste met opengespalkte buik en blootliggende ingewanden. De Roqueforts en Gorgonzola’s pronkten liederlijk met hun groene schimmel en een eskadron Camemberts liet vrij hun etter lopen.
Uit de winkel kwam een ademtocht van verrotting, die echter verminderde toen ik er een tijdlang stond.
Ik wilde niet wijken voor die stank en zou pas weggaan als ikzelf vond dat het tijd werd. Een man van zaken moet gehard zijn als een poolreiziger. ‘Stink maar op!’ zei ik uidagend. Had ik een zweep gehad, dan was ik ze te lijf gegaan.”
Kaas is het verhaal van een man die zich krampachtig aan de wereld wil bewijzen. Daar is hij met zijn gedachten volledig op gefixeerd. Maar in de praktijk blijkt hij niet meer te zijn dan een krachteloze mislukkeling, die slechts gered wordt door het mededogen van zijn omgeving:
“Thuis werd er nooit meer over kaas gesproken. (...)
Wat mijn vrouw betreft, die zorgt er voor, dat er geen kaas meer op tafel komt. Pas maanden later heeft zij mij een Petit Suisse vvorgezet, van die witte, platte kaas, die niet méér op Edammer gelijkt dan een vlinder op een slang.
Brave, beste kinderen.
Lieve, lieve vrouw.”
Zo eindigt dit schitterende verhaal, een ‘klassieker’, dat ik (her)las als beeldroman van Dick Matena. Daarin is de integrale tekst van de roman opgenomen. En hoewel het verhaal van Elsschot het prima kan stellen zonder begeleidend beeldmateriaal, heeft Matena de sfeer van het boek en het Antwerpen van die tijd uitgebeeld in schitterende tekeningen, waardoor er een mooi ‘gesamtwerk’ ontstaan is.