CiceroYou are here: Home > Boekbesprekingen > Zazie in de metro Zazie in de metro
Raymond Queneau - Zazie in de metro
“Soms, vooral wanneer ik weer een of ander nieuw aspect aan hem heb ontdekt, word ik overvallen door de gedachte dat Queneau de incarnatie is van de Ideale Schrijver, degene die 'alles heeft', die alle gewenste eigenschappen in zich verenigt. In de eerste plaats gevoel voor humor. Queneau is alleen al een witte raaf omdat hij niet behoort tot het bedrukte slag van vreugdeloze erwtentellers dat altijd en overal de dienst uitmaakt. Zijn humor is daarbij oorspronkelijk en verrassend - vrolijk als Rabelais maar tegelijk droog en verlegen, herinnerend aan Laurence Sterne of Stan Laurel; de enige tijd- en landgenoot die wat dit betreft aan hem doet denken is die andere onFranse Fransman, Marcel Duchamp.” (Rudy Kousbroek over Quesneau in zijn inleiding bij Stijloefeningen) Raymond Queneau (1903-1976) was een veelzijdig man: wiskundige en taalvernieuwer. Hij was mede-oprichter van Oulipo, een “werkplaats voor mogelijke literatuur” (ouvroir de litterature potentielle). In een aantal werken, waaronder Zazie in de metro, bedient hij zich van het néo-francais, waarmee hij de kloof wil overbruggen tussen de gesproken taal en de in zijn ogen uiterst conservatieve schrijftaal. Naast een afwijkende zinsopbouw zou zo’n nieuwe schrijftaal waar nodig ook min of meer fonetisch moeten zijn. In 1959 verschijnt Zazie in de metro, dat opent met de uitroep “Doukipudonktan !” Vertaald luiden de openingszinnen als volgt: “Sdammunstankier, zei Gabriël geërgerd in zichzelf. Hoe is het mogelijk, die lui verfrissen zich nooit. In de krant zeggen ze dat nog geen elf procent van de woningen in Parijs badkamers heeft, dat verbaast me niet, maar je kunt je ook zonder wassen.” Zazie is een meisje van 9 jaar dat voor een paar dagen bij haar oom in Parijs komt logeren. Ze is erg brutaal en ondernemend. Haar liefste wens is een ritje met de metro, maar juist de dagen dat zij in Parijs verkeert, is er een staking bij de metro. Dat verhindert niet dat Zazie allerhande avonturen beleeft, al dan niet samen met haar oom. Die is haar regelmatig kwijt, gelijk de eerste ochtend na haar aankomst al, als hij mismoedig moet constateren: “Twurmispleite” Dit boek kenmerkt zich door een sprankelend taalgebruik en absurdistische dialogen, waarin vaak ook een sardonische humor doorklinkt. Een voorbeeld daarvan is het gesprek van de moeder met oom Gabriël op het station als zij haar kind bij hem komt afleveren: 'Je ziet het geval,” zegt Jeanne Lalochère, die er eindelijk aankomt. “Je was bereid je erover te ontfermen, nou, daar heb je ‘t dan.” “Komt in orde,” zegt Gabriël. “Kan ik me op je verlaten? Je begrijpt, ik wil niet dat ze door de hele familie wordt verkracht.” “Kom nou, mams, je weet best dat je er net op tijd aankwam, de vorige keer. “Hoe dan ook,” zegt Jeanne Lalochère, “ik wil niet dat het weer begint.” “Je kunt gerust zijn,” zegt Gabriël. “Mooi. Dus ik zie jullie hier overmorgen terug voor de trein van zes uur zestig.' Queneau past ook subtielere vormen van humor toe, zoals in de volgende passage waarin Gabriël een variant op een beroemde Hamlet-monoloog ten beste geeft (To be or not to be…), waarbij hij tegelijkertijd refereert aan het hoofdwerk van de Franse filosoof Jean-Paul Sartre (L’etre et le néant): 'De taxi verwijdert zich. Gabriël blijft enige tijd staan mediteren, spreekt dan deze woorden uit: “Het zijn of het niets, dat is het probleem. Stijgen, dalen, komen, gaan, dat alles doet de mens, om ten slotte heen te gaan. Een taxi voert hem aan, een metro voert hem af, de toren slaat er geen acht op, het Pantheon evenmin. Parijs is slechts een waan, Gabriël is slechts een droom (een bekoorlijke droom), Zazie de waan van een droom (of van een nachtmerrie) en deze hele geschiedenis de waan van een waan, de droom van een droom, nauwelijks meer dan een delirium ontsproten aan de schrijfmachine van een halfgare (o! pardon) romanschrijver. Daarginds, voorbij – even voorbij – de place de la République, stapelen zich de graven op van Parijzenaars die waren, die trappen bestegen en afdaalden, die in de straten kwamen en gingen, en die dat alles deden om ten slotte heen te gaan. Een verlostang bracht hen ter wereld, een lijkwagen voert hen weer weg, en de toren zal eerder verroesten en het Pantheon eerder splijten dan dat de beenderen der al te aanwezige doden zullen oplossen in de zorgenzwangere humus van de stad. Maar ik, ik leef, en daar[…]' (p.122-123) Na deze uiterst filosofische overpeinzingen gaat het verhaal als volgt verder: 'Een aantal reizigers, die hem voor een hulpreisleider aanzagen, heeft een kring om hem heen gevormd. Ze draaien hun hoofd in de richting van zijn blik. “Wat ziet u?” vraagt een van hen die bijzonder bedreven is in de Franse taal. Ja,” valt een ander bij, “wat is er te zien?” “Zeg ons,” voegt een derde eraantoe, “wat moeten wij zien?” “Watsien?” vraagt een vierde, “watsien? watsien? watsien?' (p.123) Het laatste uitstapje van Gabriël en Zazie ontaardt in een complete veldslag, waarna Zazie nog maar net op tijd (6 uur zestig) op het station kan worden afgeleverd. Haar moeder vraagt hoe het geweest is: 'En, heb je veel plezier gehad?” “Gaat wel.” “Heb je de metro gezien?” “Nee.” “Wat heb je dan gedaan?” “Ik heb geleerd.' Ik vond het boek Stijloefeningen van Queneau erg mager qua verhaal, en nogal saai door de eindeloze herhaling van het thema. In Zazie in de metro toont deze schrijver zich echter een geweldige verteller die een briljante stijl hanteert, luchtig, maar geniaal. “Een pareltje”, zoals ik dat noem…
Wandelblogs
Iedere zaterdag (bijna) wandel ik in de omgeving van Utrecht. Door weer en wind, bij nacht en ontij (bij wijze van spreken). Dat komt niet doordat ik zo ondernemend ben, maar door het feit dat ik me in de zomer van 2012 heb aangesloten bij een wandelgroep. Heerlijk! Ik hoef niet alles zelf te plannen of te organiseren, maar vooral te zorgen dat ik op zaterdag bijtijds opsta en mij op het afgesproken uur bij de startlocatie meld. Die startplaats wisselt wekelijks, en daarmee uiteraard ook het wandeltraject. Na verloop van tijd ben ik onderweg wat foto’s gaan maken, die ik achteraf – tezamen met een kort begeleidend commentaar - deel met mijn fellow-travellers. Sinds begin 2014 doe ik dit online, in de vorm van een soort weblog: mijn wandelblog. Omdat het voor mij elke keer weer een verrassing is waar ik zal lopen, moet ik ook mijn foto-onderwerpen ter plaatse (en in het voorbijgaan) als zodanig herkennen. Dat heeft wel iets van een wekelijkse ‘blind date’. Het merendeel van mijn 'dates' bestaat uit “Utrechtse landschappen”, hoewel we ons af en toe ook buiten de regio wagen. Dat levert dan "Uitheemse landschappen" op, of - meer specifiek - "Kustlandschappen". Op een gegeven moment ben ik van wandelgroep geswitcht. Vier jaar lang maakte ik deel uit van de wandelgroep LOOP, waarin ik met veel plezier gewandeld heb. Toen die groep dreigde te worden opgeheven heb ik met een aantal mede-lopers een soort 'doorstart' gemaakt. Sinds die tijd loop ik dus met de "Doorlopers". Nu, na inmiddels meer dan 10 jaar wandelen, loop ik nog steeds met evenveel plezier. Alleen merk ik dat we - uiteraard - vaker dezelfde routes lopen. En dat mijn teksten en beelden bijgevolg in herhaling gaan vervallen. Dat is voor mij voldoende reden om niet alles wat ik loop nog in mijn 'wandelblog' te melden... Sorry daarvoor.
Mijn boekenka(s)t(t)en
Extra's
Rome revisited
Zes dagen Dublin
Weerzien in Petersburg
Omweg naar Moskou
Rondreis door Ierland
Zeven dagen in Rome
|
Copyright © Paul Lamandassa 2007-2023 | Powered by CMSimple| Template: ge-webdesign.de| Login